Methodes

Taal en spelling

 Groep 1 en 2

In de groep 1 en 2 praten we veel met de kinderen over allerlei onderwerpen. Dit wordt gedaan zodat de woordenschat van de kinderen vergroot wordt en ze de woorden goed leren uit te spreken. Het vergroten van de woordenschat is essentieel als voorbereiding op het latere lees- en taalonderwijs. Dit gebeurt vooral doormiddel van kringgesprekken. Verder hebben en een aantal taalactiviteiten die plaatsvinden in de kring. Denk hierbij aan voorlezen, versjes aanleren, vertellen en verschillende taalspelletjes. Tijdens speel- en werkvormen komen ook taalactiviteit voor. Hierbij denken we onder andere de boekenhoek, de schrijf- en leeshoek en het werken met ontwikkelingsmateriaal. In groep 2 wordt er veel aandacht besteedt aan het rijmen, analyseren en synthetiseren van woorden. Ook worden op een creatieve manier verschillende letters aangeleerd.

 

Groep 3 t/m 8

In groep 3 zijn de taalactiviteiten verwerkt in de methode Veilig leren lezen. Groep 4 t/m 8 werken met de methode Taal actief.  Belangrijke uitgangspunten binnen deze methode zijn: woordenschat, samen leren, integratie van de verschillende taalvaardigheden, leesbegrip, herhaling en onderhoud en natuurlijk onderwijs op maat. Taal is communicatie en daarom neemt Taal actief een belangrijke plaats in bij de taal lessen. We leren kinderen om hun eigen mening onder woorden te brengen. Er is aandacht voor zowel het mondeling als schriftelijk verwoorden van gedachten en ideeën; uitbreiden van woordenschat, spelling en grammaticale taalvaardigheden. Taal is bij uitstek het instrument om met elkaar in contact te komen en een boodschap aan elkaar door te geven of van een ander te ontvangen. Daarnaast leren we de kinderen om verhalen en verslagen te schrijven en zich te presenteren met een spreekbeurt. Voor het leren spellen gebruiken wij in alle groepen de methodiek ‘Zo leer je kinderen lezen en spellen’. Deze methodiek gaat uit van een gestructureerde, stapsgewijze instructie en biedt veel herhaling. De kinderen leren spellen aan de hand van spellingscategorieën. Het gaat hierbij vooral om het leren ordenen van woorden en de regel eraan vast te koppelen. Tot slot wordt er vanaf groep 6 wordt er gestart met de toepassingslessen van de werkwoordspelling.

  

Rekenen

 Groep 1 en 2

Voordat de meeste kinderen aan de basisschool beginnen, kunnen ze al een beetje tellen. In groep 1 en 2 begint pas de echte ontwikkeling van rekenvaardigheid. Dingen die kinderen voornamelijk in groep 1 en 2 leren is het volgende. Groep 1; tellen tot 10, cijfers 1 t/m 5 herkennen, besef van begrippen (meer/minder, veel/weinig, eraf/erbij, groter/kleiner etc.), groepjes van 2 en 3 herkennen zonder tellen, de dagen van de week en de seizoenen en vormen herkennen (cirkel, vierkant, driehoek en rechthoek).

Groep 2: tellen tot 20 en terug, hoeveelheden vergelijken en ordenen, schatten, groepjes van ten minste 6 herkennen zonder te tellen, begrippen kennen (lengte, inhoud, omtrek en gewicht), tijdsaanduidingen herkennen (eerder, later, gisteren etc.) en vormen herkennen (ruit en ovaal). Het aanleren van bovengenoemde begrippen en kennis wordt gedaan doormiddel van kringgesprekken te voeren. Hierin maken de kinderen kennis met de verschillende aspecten van rekenen.

 

Groep 3 t/m 8

In de groep 3 t/m 8 gebruiken we de rekenmethode Wereld in getallen. Dit is een realistische rekenmethode die aansluit bij de dagelijkse praktijk. De verschillende bewerkingen (optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen) worden aangeleerd met behulp van allerlei hulpmaterialen en modellen. Daarnaast is er aandacht voor rekentoepassingen zoals meten, tijd en geld. Binnen het realistisch rekenen is het belangrijk dat kinderen zelf oplossingen bedenken voor problemen. Hierbij werken de kinderen zowel samen als zelfstandig aan de reken-wiskundige problemen. We houden rekening met het rekenniveau van ieder kind. Zo krijgen de rekenzwakke kinderen verlengde instructie en kunnen rekensterke kinderen na een verkorte instructie zelf aan het werk. Ieder kind werkt met de methode op zijn/haar eigen niveau volgens de drie niveaus die de methode hanteert (minimum, basis en plus).